Mystieke parels

Hieronder volgen mystieke teksten.

Je kunt deze woorden overdenken op een willekeurig moment.

Neem er de tijd voor (bijvoorbeeld een half uur).

Ga na wat deze woorden jou hier en nu te zeggen hebben.

Opzet voor een geestelijke oefening

  1. Steek met aandacht een kaars aan op een rustige plek.
  2. Neem de tijd om je te ontspannen. Adem rustig  enkele minuten diep in en uit. 
  3. Wandel vervolgens in gedachten aandachtig langs jouw lichaamsdelen (bodyscan) van top tot teen.
  4. Lectio: Lees de mystieke tekst twee maal hardop.
  5. Meditatio: Mediteer een poosje over een woord of beeld dat vanuit de tekst je ziel raakt.
  6. Oratio: Bid nu vanuit deze meditatieve lezing tot de Onuitsprekelijke. Wat zou je tegen God willen zeggen?
  7. Contemplatio: Verwijl een tijdje in de aanwezigheid van de liefde van Christus.
  8. In actione: Welke concrete stap wil je na deze geestelijke oefening zetten vandaag?
  9. Rond deze oefening af met het luisteren naar of het zingen van een Taizélied.

 


THOMAS A KEMPIS    GEBED OM EEN ZUIVER HART


INNERLIJKE TROOST, BOEK 4 van de Navolging van Christus, door Thomas a Kempis  (vert. J.Koekkoek/H. Tissink)

 

HOOFDSTUK 27b        Onderscheiding der geesten

 

Gebed om een zuiver hart en hemelse wijsheid

 

17 Sterk mij, God, door de gratie van de Heilige Geest.

18 a Geef mij kracht om naar de innerlijke mens gesterkt te worden en mijn hart vrij te maken van nutteloze zorgen en angst.

b Geef dat ik niet word meegetrokken door allerlei verlangens naar ik weet niet wat voor waardeloze of kostbare dingen ook, maar dat ik alles beschouw als voorbijgaand, mezelf inbegrepen.

c Want niets is blijvend onder de zon; daar is alles gebakken lucht en leegte en een kwelling voor de geest (vgl. Pred. 1:14).

19 O, hoe wijs is degene die het zo bekijkt.

20 Geef mij, Heer, de hemelse wijsheid, zodat ik leer U boven alles te zoeken en te vinden, boven alles te genieten en lief te hebben en al het andere te verstaan zoals U het in uw wijsheid hebt geregeld.

21 a Geef dat ik de vleier behoedzaam ontwijk, dat ik de tegenstander geduldig verdraag.

b Want dat is grote wijsheid: niet met elke wind meewaaien, met wat er maar verkondigd wordt (Ef. 4:14), en niet luisteren naar de valse lokroep van de Sirene.

c Alleen zo kan men de ingeslagen weg veilig vervolgen.



THOMAS MERTON                 STRANGER

 

Als niemand luistert
Naar de rustige bomen
Als niemand opmerkzaam is

Op de zon in de plas

 

Waar niemand voelt
De eerste regendruppel

Of ziet de laatste ster

 

Of de eerste morgen begroet

Van een wijde wereld
Waar vrede begint
En woede eindigt:

 

Eén vogel zit stil
En ziet het werk van God:

Eén blad dat omdraait,

Twee vallende bloesems,

Tien kringen in de vijver.

 

Eén wolk op de helling,
Twee schaduwen in het dal
En het licht keert huiswaarts.
Nu beveelt de dageraad de vangst

Van het grootste geluk
De overgave
Van een geweldige prijs!

 

Nabijer en duidelijker
Dan een meester van woorden,

Gij, innerlijke Vreemdeling

Die ik nog nooit gezien heb,

 

Dieper en zuiverder

Dan de razende oceaan

Vang mijn stilte op

Houd mij in Uw hand!

 

Nu is handelen nutteloos

Lijden ongedaan
Wetten worden verkwisting

Grenzen worden afgeschaft

Want afgunst heeft geen bezit

En begeerte is voorbij.

 

Kijk, het snelle Licht staat stil

Ons zuiverste Licht is één.

 

Thomas Merton (1915-1968)

 


Johannes van het Kruis                 Levende vlam van liefde

 

Levende vlam van Liefde,
Wier tongen, tedere schade,
Schroeiend tot in mijn diepste zielskern wroeten:
Verzoend nu wat U griefde,
Voleindig uw genade,
Doorbreek het weefsel van dit zoet ontmoeten.

Vuur dat van vreugd doet beven!
Wond waaruit lusten stralen!
o liefelijke hand! o teer beroeren!
Die smaakt naar eeuwig leven,
Uw schuld kwam afbetalen,
En, dood verslaande, dood tot leven voeren!

O brand van vlammen, lampen,
Wier helle flonkeringen
Der zinnen labyrint en blinde gangen,
Lang zwart van nacht en dampen,
In nieuwe pracht doen dingen,
Met licht en gloed, naar ’t Doel van hun verlangen!

Hoe liefelijk en begeerlijk,
Diep in mijn hart, ontwaakt Gij,
Want Gij slechts hebt uw heimelijk huis daarbinnen.
Uw adem, rijk en heerlijk,
Hoe mild, hoe teder maakt hij,
Dat ik U, altijd, overal moet minnen!

 

Johannes van het Kruis (Spaans mysticus en dichter, 1542-1591)

(vertaling: J. Peters en J.A. Jacobs)

 

 

 


Huub Oosterhuis (1933-)  Onze Vader verborgen

 

Onze Vader verborgen,
uw Naam worde zichtbaar in ons,
uw Koninkrijk kome op aarde,
uw wil geschiede - een wereld
met bomen tot in de hemel.
Waar water schoonheid,
en brood gerechtigheid is en genade.

Waar vrede niet hoeft bevochten,

waar troost en vergeving is
en mensen spreken als mensen.

Waar kinderen helder en jong zijn,

dieren niet worden gepijnigd,

nooit een mens meer gemarteld

niet één mens meer geknecht.

Doof de hel in ons hoofd,
leg uw woord op ons hart,
breek het ijzer met handen,
breek de macht van het kwaad.
Van U is de toekomst, kome wat komt.

 

Huub Oosterhuis  (lied 303 in Zangen van zoeken en zien)

TITUS BRANDSMA   MIJN CEL

 

Ik heb aan tafel maar even naar rechts te zien en ik heb haar mooie beeltenis voor me, als ik in bed lig, valt mijn oog het allereerst op die sterdragende Madonna, Spes omnium Carmelitarum. Een stoel heb ik niet, slechts een krukje, een driepoot, dat echter niet slecht zit. Als ik een steuntje zoek, want men wordt hier meer moe van het niets doen, dan thuis van veel werken, dan zet ik mijn krukje naast de tafel dicht bij den muur en heb zoo den gemakkelijksten armstoel.

Van het verder huisraad is niet veel te vertellen, het is gauw opgesomd: een veger en blik om mijn cel netjes te houden, een klein emmertje en een dweil, een papierkorfje, een grooteren emmer met bril, die zich goed laat afsluiten en eens per dag uitgedragen wordt, en een blauwsteenen waterkruik. Eindelijk een zinken zeepbakje en een kapstok met drie haken. Het electrisch licht is midden boven de klaptafel aan den muur aangebracht. Het wordt van buiten aan- en uitgedaan.

Beata Solitudo. Ik ben er al heelemaal thuis, in dat kleine celletje. Ik heb er mij nog niet verveeld, integendeel. Ik ben er alleen, o ja, maar nooit was Onze Lieve Heer mij zoo nabij. Ik kan het uitjubelen van vreugde, dat Hij Zich weer eens geheel door mij heeft laten vinden, zonder dat ik bij de menschen of de menschen bij mij kunnen. Hij is nu mijn eenige toeverlaat en ik voel me veilig en gelukkig. Ik wil hier altijd blijven, als Hij het zoo beschikt. Ik ben nog zelden zoo gelukkig en tevreden geweest.

Scheveningen, 27 Januari 1942. T. B.

 



Hildegard van Bingen

 

Hymne      O ignis Spiritus Paracliti

 

O Geest vol vuur, Trooster,
Leven in het leven van elk schepsel,
U bent heilig,

U doet alle wezens leven.

 

U bent Heilig, omdat U hen zalft
die gevaarlijk gewond zijn,
U bent Heilig, omdat U
de stinkende wonden zuivert.

 

O, U ademt heiligheid,
O vuur van liefde,
O zoete smaak vanbinnen,
U doordringt de harten
vol goede geur van deugden.

 

O zuiverste Bron,
Waarin geschouwd wordt
hoe God de ontheemden samenbrengt,
en weer opzoekt wie verloren zijn.

 

O Schild van leven,
en hoop van alle leden

op eenwording
En o gordel van deugdzaamheid:
red de gezegenden.

 

Behoed wie zijn gevangen
door hun vijand,
En bevrijd wie zijn geketend.
De heilige kracht wil hen verlossen.

 

O rotsvaste Weg
die tot alles is doorgedrongen,
op de hoogste plaatsen en in de lage vlakten.
En in alle afgronden
vormt en verenigt U allen.

 

Door U drijven de wolken,

vliegt de wind,
druipen de stenen van vocht,
brengen bronnen beekjes voort,
en dampt de aarde van groene vruchtbaarheid. 

 

Ja, zelfs wijzen blijft U onderwijzen,
zij worden blij
door wat de Wijsheid hun toeademt.

 

Daarom: U zij de lof
die zelf lof weerklinken doet,
En de levensvreugde,
Hoop en krachtige eer
U schenkt de gaven van het licht.

 

Hildegard van Bingen (1098-1179)

 


SØREN KIERKEGAARD

 

GEBED

(uit Kierkegaards toespraken 6)

 

Vader in de hemel!

Wat is de mens zonder U!

Alles wat hij weet, al is het veel en van alles,

het is maar stukwerk als hij U niet kent.

Al zijn streven, al is het wereldomvattend,

het is maar half werk als hij U niet kent,

U de ene, die één is en alles!

Geef ons dan wijsheid in ons verstand

om het ene te vatten,

oprechtheid in ons hart

om wat verstaan wordt ook op te nemen,

zuiverheid in onze wil om maar één ding te willen,

bij alle afleiding concentratie om één ding te willen,

als we moeten lijden geduld om één ding te willen.

U die zowel het begin geeft als de voltooiing,

geef vroeg, als de ochtend gloort,

aan wie jong is het besluit om één ding te willen.

En als de avond valt, geef dan aan wie oud is

een vernieuwde herinnering aan zijn eerste besluit,

opdat het laatste zal zijn als het eerste,

het eerste als het laatste,

zijn leven dat van iemand die maar één ding wilde.

....

U, die zowel het begin geeft als de voltooiing,

wilt U overwinning geven op de dag van de nood.

Wat iemand die het vurig wenste en

iemand die het zich vast had voorgenomen, niet lukte,

zal dan hem die treurt in zijn berouw wel lukken:

één ding te willen.

 

Amen

 

Søren Kierkegaard (1813-1855)


Titus Brandsma

 

Gedicht uit zijn gevangeniscel in Scheveningen

 

O, Jezus, als ik U aanschouw,
dan leeft weer dat ik van U hou
en dat ook Uw hart mij bemint,
nog wel als Uw bijzondren vrind’.

Al vraagt dat mij meer lijdensmoed,
Och, alle lijden is mij goed,
Omdat ik daardoor U gelijk
En dit de weg is naar uw Rijk.

Ik ben gelukkig in mijn leed,
Omdat ik het geen leed meer weet,
Maar ’t alleruitverkorenst lot,
Dat mij vereent met U, o God.

O, laat mij hier maar stil alleen,
Het kil en koud zijn om mij heen,
En laat geen mensen bij mij toe;
’t alleen zijn word ik hier niet moe.

Want Gij, o Jezus, zijt bij mij,
Ik was u nimmer zo nabij,
Blijf bij mij, bij mij, Jezus zoet,
Uw bijzijn maakt mij alles goed.

 

Titus Brandsma (1881-1942)

 

 

Johannes van het Kruis

 

Summa van volmaaktheid

 

Olvidar de lo criado

memoria del Criador,

atención a lo interior,

y estarse amando al Amando.

 

Het geschapene vergeten,
zich de Schepper herinneren,

aandacht voor het innerlijk,
en bezig zijn de Geliefde te lieven.

 

of

 

Vergeet wat geschapen is,

houd steeds de Schepper voor ogen,

heb aandacht voor wat in je is,

en blijf de Geliefde liefhebben.

 

Johannes van het Kruis (Spaans mysticus en dichter, 1542-1591)

 

 

Teresa van Avila

 

Búscate en Mí - Zoek jezelf in mij

 

Ziel, zoeken moet je jezelf in Mij,
en Mij moet je zoeken in jezelf.

Zo heeft, o ziel, de liefde
jouw beeld in Mij kunnen prenten,
dat geen wijs schilder,
met al zijn meesterschap,
dat beeld zou kunnen maken.

Jij werd uit liefde geschapen,
mooi, knap en zo diep
in mijn binnenste getekend,
dat, als jij jezelf verliest, mijn lief,
ziel, jij jezelf moet zoeken in Mij.

Ik weet, als jij je ooit zou vinden
getekend in mijn hart
en zo naar het leven uitgebeeld,
dat het je verheugen zou, bij het zien van jezelf,
je zo prachtig getekend te zien.

En mocht je soms niet weten
waar je Mij zult vinden,
dwaal dan niet van hier naar ginds,
maar, als je Mij vinden wilt,
moet je Mij in jezelf zoeken.

Want jij bent mijn onderdak,
jij bent mijn thuis en verblijf,
en daarom klop ik altijd bij jou aan,
wanneer ik vind in jouw gedachten
de deur gesloten.

Buiten jezelf hoef je Mij niet te zoeken,
want om Mij te vinden
zal het genoeg zijn Mij alleen maar te roepen;
Ik zal dan zonder talmen naar jou toegaan
en Mij moet je zoeken in jezelf.

 

Teresa van Avila (1515-1582)

 

Thomas Merton, Gebed

Heer, mijn God,

Ik weet niet waar ik heen ga.  

Ik ken de weg niet die voor me ligt.

Ik kan niet met zekerheid zeggen
waar hij zal eindigen.
Ook ken ik mezelf niet echt,
en als ik denk dat ik Uw wil volg,
dan betekent dit nog niet
dat ik dat ook werkelijk doe.
Maar ik geloof dat het verlangen om U te behagen
U in feite ook behaagt.
En ik hoop in dat verlangen te leven
bij alles wat ik doe.
Ik hoop nooit iets te doen zonder dat verlangen.
Als ik dit doe dan weet ik
dat Gij mij zult leiden langs het rechte pad,
hoewel ik er misschien niets van begrijp.
Daarom zal ik altijd op U vertrouwen,
ook al lijk ik verloren en in de schaduw van de dood.
Ik zal niet bang zijn
want Gij zijt steeds bij mij,
en Gij zult mij nooit aan mijn lot overlaten
om mijn gevaren alleen te doorstaan.

 

Thomas Merton (1915-1968)

 

 

Etty Hillesum, Stille Tijd

 

“Ik geloof, dat ik het maar zal doen: ’s morgens voor het begin van het werk een half uurtje ‘naar binnen slaan’, luisteren naar wat er binnen in me zit. ‘Sich versenken’. Je kunt het ook mediteren noemen. Maar van dat woord ben ik nog een beetje griezelig. Maar waarom eigenlijk niet? Een stil half uur in je zelf. Het is niet genoeg alleen maar je armen en benen en alle andere spieren te bewegen, ’s morgens in de badkamer. De mens is lichaam en geest. En zo een half uur gymnastiek en een half uur meditatie kunnen samen een breed fundament van rust en geconcentreerdheid leggen voor de hele dag. Maar het is niet zo eenvoudig; zo een ‘stille Stunde’. Dat wil geleerd worden. Alle kleinmenselijke rommel en franje zou dan moeten worden weggevaagd van binnen. Er is per slot altijd zo’n hoop onrust voor niks in zo een klein hoofd. Verruimende en bevrijdende gevoelens en gedachten zijn er ook wel maar de rommel is er altijd doorheen. En laat dat dan het doel zijn van dat mediteren: dat je vanbinnen één grote ruime vlakte wordt, zonder het geniepige struikgewas, dat het uitzicht belemmert. Dat er dus iets van ‘God’ in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van ‘God’ is. Dat er ook iets van ‘liefde’ in je komt, niet zo een luxe-liefde van een half uurtje, waar je heerlijk in zwelgt, trots op je eigen verheven gevoelens, maar liefde, waar je iets mee kunt doen in de kleine dagelijkse praktijk.”

 

Etty Hillesum (1914-1943)

 

Dag Hammarskjöld, Pinksteren 1961

Pinksteren 1961

Ik weet niet wie - of wat - de vraag stelde. Ik weet niet wanneer hij gesteld werd. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ja tegen iemand - of iets.

Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is en dat mijn leven daarom, in onderwerping, een doel heeft.

Vanaf dat moment heb ik geweten wat het wil zeggen, 'niet om te zien', 'zich niet te bekommeren om de dag van morgen'. Aan de draad van Ariadne van dit antwoord voortgeleid door het labyrint van het leven, bereikte ik een tijd en een plaats waarop ik wist dat deze weg tot een triomf voert, die ondergang is, en tot een ondergang die triomf is, dat de prijs voor de inzet van je eigen leven smaad is en de diepte van de vernedering de enige verheffing is, die voor de mens mogelijk is. Daarna had het woord 'moed' voor mij zijn betekenis verloren, omdat niets me meer ontnomen kon worden.

Verder op de weg leerde ik stap voor stap, woord voor woord, dat achter iedere zin van de held van het evangelie een mens staat en de ervaring van een man. Ook achter het gebed dat de kelk aan hem voorbij mocht gaan en de belofte om hem te ledigen. Ook achter ieder woord op het kruis. 

 

Dag Hammarskjöld (1905-1961)

 

Simone Weil, Het Onze Vader

 

‘Onze vader, die in de hemelen is’.

Hij is onze Vader; er is in ons geen realiteit, die niet van hem afkomstig is. Wij behoren hem toe. Hij bemint ons, omdat hij zichzelf bemint en wij van hem zijn. Maar hij is de Vader, die in de hemelen is. Niet ergens anders. Als wij geloven een Vader hier op aarde te hebben, dan is hij dat niet, maar een valse God. Wij kunnen geen enkele schrede in zijn richting doen. Men kan niet verticaal lopen. Er valt hier niets te zoeken, wij moeten alleen de richting van onze blik veranderen. Hem alleen komt het toe, ons op te zoeken. Wij dienen ons er over te verheugen, dat God oneindig ver buiten ons bereik is. Zo zijn we ervan verzekerd, dat het kwade in ons, zelfs als het ons hele wezen overspoelt, in geen enkel opzicht de goddelijke zuiverheid, gelukzaligheid en volmaaktheid kan aantasten.

 

'Uw Naam worde geheiligd'.

God alleen is bij machte zichzelf een naam te geven. Zijn Naam kan niet door mensenmond uitgesproken worden. Zijn Naam is zijn spreken. Dat is het Woord. Van elk wezen vormt de naam de bemiddeling tussen hem en de menselijke geest, de enige weg, waarlangs de menselijke geest iets vatten kan van dat wezen, wanneer het afwezig is. God is afwezig; hij is in de hemel. Zijn Naam is de enige mogelijkheid om toegang tot hem te verkrijgen. Dat is de Middelaar. Hoewel ook deze Naam transcendent is, is hij voor de mens toegankelijk. Hij glanst in de schoonheid en orde van deze wereld en in het innerlijk licht van de menselijke ziel. Die Naam is het heilige zelf; erbuiten is geen heiligheid; hij behoeft dus niet geheiligd te worden. Als wij om die heiliging vragen, dan vragen wij naar wat eeuwig is, in een zijnsvolheid waar wij zelfs niet het allerkleinste deel aan kunnen toevoegen noch afdoen. Bidden om wat werkelijk, onwankelbaar en eeuwig is, en in generlei opzicht van ons vragen afhankelijk is, zulk een bidden is het volmaakte verlangen. Wij moeten wel verlangen; wij zijn het verlangen zelf. Maar wij kunnen van dit verlangen, dat ons vastnagelt op het denkbeeldige, op de tijd, het egoïsme. een hefboom maken, die ons uit de schijn overzet in de werkelijkheid, uit de tijd in de eeuwigheid, uit de gevangenis van het eigen ik bevrijdt, mits wij het verlangen volkomen laten opgaan in de bede om de heiliging van Gods Naam.

 

Simone Weil (1909-1943)

 

 

Franciscus van Assisi, Zonnelied

Zonnelied (of Lofzang van de Schepselen)


1 Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
2 U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
3 Wees geprezen, mijn Heer, met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
4 En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
5 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
6 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
7 Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
8 Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
9 Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
10 Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
11 Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond. (vgl. Apk 1,9-11)
12 Wees geprezen, mijn Heer,
door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
13 Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen. (vgl. Apk 2,11; 20,6.14)
14 Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.

 

Franciscus van Assisi (1181/82-1226)